Dasypoda hirtipes De pluimen van Pluimvoetbij zijn lange haartjes en dienen als hulpmiddel om zand weg te graven. Ook worden er tussen de haren grote hoeveelheden stuifmeel vervoerd. Deze bij graaft nesten in zanderige grond in grote groepen, vooral tussen bestrating. De hoofdgang kan 30 tot 110 cm diep zijn, met zijtakken waar de broedcellen (4 tot 14)gemaakt worden. De soort vliegt op (gele) composieten, voornamelijk in de ochtenduren, waarbij de Pluimvoetbij relatief snel van bloem tot bloem vliegt. Het vrouwtje maakt op normale, zonnige dagen 6 tot 8 vluchten, op de laatste vlucht wordt gewoonlijk geen stuifmeel verzameld.
Marchantia polymorpha Parapluutjesmos bestaat uit een vlak liggend bladachtig lichaam zonder takken of nerven dat Thallus genoemd wordt. Hierop ontstaan broedbekertjes (gemma bekertjes) waarin sporen gevormd worden die nieuwe lichamen gaan vormen (ongeslachtelijke voortplanting) welke door invallende regendruppels wegspatten en vervolgens uitgroeien tot nieuwe mosplantjes. Ook ontstaan in voorjaar en zomer op deze thallus gesteelde parasol-achtige lichaampjes(1.5 cm). Met een dicht schermpje is het manlijk en met alleen spijlen is het een vrouwelijk parapluutje. Hierin worden in een antheridium de spermatozoën of in een archegonium de eicellen gevormd. De bevruchte eicel groeit uit tot een sporofyt waarin sporen onstaan (geslachtelijke voortplanting). Die spore groeit uit tot een nieuwe bladachtige thallus.
Marchantia polymorpha Parapluutjesmos(1.5 cm)bestaat uit een vlak liggend bladachtig lichaam zonder takken of nerven dat Thallus genoemd wordt. Hierop ontstaan broedbekertjes (gemma bekertjes) waarin sporen gevormd worden die nieuwe lichamen gaan vormen (ongeslachtelijke voortplanting). Ook ontstaan in voorjaar en zomer op deze thallus gesteelde parasol-achtige lichaampjes. Met een dicht schermpje is het manlijk en met alleen spijlen is het een vrouwelijk parapluutje. Hierin worden in een antheridium de spermatozoën of in een archegonium de eicellen gevormd. De bevruchte eicel groeit uit tot een sporofyt waarin sporen onstaan (geslachtelijke voortplanting). Die spore groeit uit tot een nieuwe bladachtige thallus.